';
Minister ontwikkelingsbeleid naar Economische Zaken

Dat er in een volgend kabinet geen minister van immigratie en integratie komt is het weinige nieuws dat in de absolute radiostilte van de kabinetsonderhandelingen tussen VVD en PvdA naar buiten werd kwam. Onderbelicht bleef dat de VVD in plaats daarvan een minister voor handel en de PvdA voor ontwikkelingssamenwerking wil. Ook bleef onbenoemd dat de VVD het ontwikkelingsbudget met 2,7 miljard wil verlagen terwijl de PvdA het budget juist wil verhogen van 0,7 procent van het BNP naar 0,8 procent als een begrotingsevenwicht is bereikt.

Het oplossen van dit verschil is meer dan het plussen en minnen van een wiskundige som. Een fundamenteel verschil van inzicht op ontwikkelingssamenwerking ligt hier aan ten grondslag. De VVD die inzet op zelfredzaamheid, de PvdA die zorgzaamheid laat prevaleren. VVD-leider Rutte en PvdA-leider Samsom stralen uit buiten bestaande kaders te willen treden om oplossingen voor complexe problemen te bedenken. Met deze houding is een minister van internationaal ontwikkelingsbeleid, met gekort budget en ondergebracht bij het ministerie van Economische Zaken, mogelijk.

Het budget dat een land uitgeeft aan ontwikkelingssamenwerking wordt gemeten aan de hand van de zogenaamde Official Development Assistance (ODA). Deze definitie is sinds 1969 onveranderd. Internationaal is afgesproken dat landen 0,7 procent van het BNP hieraan uitgeven. Slechts vijf landen, waaronder Nederland, voldoen hieraan. Het gemiddelde ligt op 0,4% en voor de VS zelfs maar op 0,22% De voorstanders van behoud van de 0,7 procent zien de afspraak als een politiek mantra. Met de realiteit van vandaag de dag heeft het niets meer van doen als we de internationale trends en ontwikkelingen in ogenschouw nemen.

Talloze landen geven ontwikkelingshulp vorm op een manier die niet past binnen de ODA definitie. Zo bouwt China grote infrastructurele projecten in Afrika. Projecten die transport mogelijk maken en daarmee economische groei stimuleren. Dit is andere koek dan Ethiopisch burgers die door Australische landbouwbedrijven die concessies op de vruchtbare landbouwgronden hebben verworven zijn verdreven, te helpen bij hun dagelijkse levensbehoeften. En hier zit ook de kern van aanzwellende kritiek op het ODA-gedreven ontwikkelingswerk. Het is teveel met te weinig resultaat. Waar China door zelfstandige economische ontwikkeling honderden miljoenen Chinezen uit de absolute armoede heeft gehaald, hebben de biljoenen dollars en euro’s aan ODA-gelden armoede in Afrika niet duurzaam ongedaan gemaakt.

Politieke partijen die beïnvloedbaar zijn door de machtige lobby van de ontwikkelings-industrie houden krampachtig vast aan de 0,7 procent. De meer dan 300 Nederlandse NGO’s die in het kader van ontwikkelingssamenwerking subsidie ontvangen hebben wat te verliezen. Talloze banen en posities zijn er van afhankelijk geworden. Niet voor niets dat de samenwerkende hulporganisaties een pleidooi houden voor uitbreiding van hun takenpakket. Van armoede naar het oplossen van het klimaatprobleem omdat ook dat een land vooruit helpt. En omdat armoede ook in Europa voorkomt, is verplaatsing van het werkgebied eveneens bespreekbaar. Het is een gevaarlijke want kostbare en niet effectieve benadering.

Het voorstel van de VVD om 2,7 miljard te bezuinigen op het ontwikkelingsbudget, de facto dus de ODA-gelden, zouden dan ook in dit licht moeten worden bezien. De VVD staat daar niet alleen in. Binnen de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) wordt het debat over de toekomst van de ODA in alle hevigheid gevoerd. En daarin is Nederland voortrekker om de ODA aan te passen aan de moderne tijd. Het plaatst het krampachtig vasthouden aan de 0,7 procent in eigen land in een bijzonder daglicht.

Maar ook internationaal is er weerstand tegen aanpassing van de ODA. Veel ontwikkelingsgeld mist effectiviteit en geeft gevende landen op het internationale toneel hooguit een podium om hun moraliteit en goedheid uit te venten. Dat geef je niet zomaar op. Ook zou aanpassing van de ODA kunnen leiden tot nieuwe machtsverhoudingen. China scoort extreem laag als we de ODA definitie hanteren. Het helpt in de bevestiging van een beeld van een economisch agressief opererend land dat slechts aan eigen belang denkt en zich aan de wereld niets gelegen laat liggen. Maar wie kijkt naar het China van vandaag de dag en de investeringen die ze doet op het Afrikaanse continent zal het beeld moeten bijstellen. Datzelfde geldt voor de Verenigde Staten. Nemen we militaire uitgaven voor stabiliteit en vrede mee in de definitie van ontwikkelingswerk, dan stijgt de VS van de staart van donerende landen naar eenzame hoogte. Militaire actie als instrument voor ontwikkelingswerk, een gruwel voor sommigen. Rekken we ODA op, dan zal Europa in de staart van de statistiek belanden. Geen aantrekkelijk vooruitzicht voor menig Europees land.

Toch is vasthouden aan de klassieke ODA-definitie – en daarmee dus de 0,7 procent – hoe dan ook een achterhoede gevecht. Terwijl Europa worstelt met de economische crisis trekken steeds meer Portugezen naar het land van Mauro, de voormalige Portugese kolonie Angola, om daar een nieuw bestaan op te bouwen. De economische groei in Afrika leidt tot een nieuw zelfbewustzijn. Hulp is goed, maar wel op onze Afrikaanse voorwaarden. Rwanda werpt zich op als lichtend voorbeeld. Hard werken, moderne technologie en het stimuleren van vrij ondernemerschap zijn de antwoorden voor de toekomst. Daarmee is niet gezegd dat er geen uitdagingen zijn. Die zijn er genoeg.

Maar de toekomst van Afrika wordt met de dag onafhankelijker van de donorgelden die westerse landen beschikbaar stellen. Burgers die zich over de hele wereld vestigen en geld sturen naar familie in het thuisland, particuliere organisaties zoals de Bill Gates Foundation en toenemende buitenlandse investeringen, de FDI’s, zorgen voor een verveelvuldiging van gelden die beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van minder ontwikkelde landen. De westerse overheid die zich als enige verantwoordelijk voelt voor ontwikkelingsbeleid staat niet meer alleen. Sterker, speelt in budgettaire zin steeds meer een neven- of zelfs ondergeschikte rol met de slechts 15% die ze uitmaakt van het totale ontwikkelingsbudget.

Dit geeft kansen om juist nu het debat, dat in de jaren tachtig als moreel solidariteitsdebat werd gevoerd en zich via efficiënte naar effectiviteit naar bezuiniging heeft geëvolueerd te slechten. Het aanstaande kabinet heeft de sleutel daartoe in handen.

Een belangrijk uitgangspunt daarbij is de wederkerigheid. Niet langer de wij-zij discussie, de sterke die de zwakke helpt, maar een relatie tussen partijen die evenwichtig en gelijkwaardig is. Dat betekent voor westerse donorlanden dat ze bereid moeten zijn objectief te kijken naar onbedoelde effecten van beleid. Wat heeft hulp voor zin, als handelspolitiek het weer ongedaan maakt? Het gebrek aan beleidscoherentie leidt tot toenemende ergernis bij Afrikaanse overheden. Dat negeren zou een kapitale fout zijn. Met de opkomende economieën in de zogenaamde BRIC landen, neemt de consumentenvraag evenredig toe. Dit zal een grote aanslag betekenen op natuurlijke hulpbronnen. Bronnen waar Afrika een overvloed aan lijkt te hebben en wat nu nog op slechts relatief kleine schaal en vaak weinig efficiënt wordt gewonnen. Terwijl Europa zich vasthoudt aan haar morele gelijk, gaan landen als Brazilië en China strategische relaties aan om toekomstige tekorten aan grondstoffen voor te zijn en daarmee de eigen industrie en mondiale positie op de wereldmarkt te beschermen of eenvoudigweg uit te bouwen.

Dat niet Afrika ons, maar wij Afrika in de toekomst wel eens nodig zouden kunnen hebben begint onderdeel te worden van het nieuwe bewustzijn bij de ontvangende landen. En natuurlijk zullen ze geen nee zeggen tegen hulp als cadeau, zolang het de eigen toekomstige doelen helpt bereiken. Maar zoals gezegd, wel onder hun voorwaarden en anders; laat maar.

Criticasters van het VVD-voornemen om bijna drie miljard te bezuinigen hebben gelijk als ze stellen dat Nederland om haar internationale positie moet denken en dat het actief zijn in mondiale netwerken invloed geeft. Maar wat heb je aan invloed in een ODA0omgeving die er feitelijk niet meer toe doet. Het komt autistisch over. Verstandiger is het nieuwe omgevingen te zoeken. En supporters van het PvdA-voornemen hebben gelijk als ze stellen dat ontwikkeling van achterblijvende landen uiteindelijk ook in ons voordeel is. Al was het maar omdat een groeiende middenklasse ook Philips-producten aanschaft en TomTom-apparatuur in de nieuwe auto wil hebben.

En hiermee komen we tot de kern. Laat het nieuwe kabinet de agenda die Nederland internationaal voert van beleidscoherentie en aanpassing van de ODA-definitie op nationaal niveau omarmen. Dat betekent inderdaad afscheid nemen van het ontwikkelingsbeleid zoals we dat kennen. Desnoods met een big bang om de wereld te laten weten waarom onze 0,7 procent niet langer meer de 0,7 procent zal zijn. Het leiderschap in deze zal de schatkist direct miljarden opleveren. Wat er voor in de plaats komt zijn handels- en ontwikkelovereenkomsten waar op basis van wederkerig- en gelijkwaardigheid projecten vorm krijgen om achterblijvende landen in de vaart der volkeren op te stoten en armoede daadwerkelijk te verdrijven. Watermanagement, voedselzekerheid/landbouw, ICT, kwalitatief bestuur, belastinginning, talloze zaken waar we goed in zijn en die we kunnen aanbieden zoals we nu ook al doen. Maar dan niet als cadeau, maar met een zakelijke overeenkomst tot stand gekomen. Als China in Afrikaanse behoeftes voorziet door infrastructuren aan te leggen en in ruil daarvoor concessies krijgt op toekomstige grondstoffen of zich eenvoudig weg laat uitbetalen in olie, waarom zouden wij dat dan niet ook kunnen doen. Maar dan beter en evenwichtiger uitgebalanceerd. Een minister van internationaal ontwikkelingsbeleid die het Nederlands belang even zozeer behartigt als het ontwikkelingsbelang van betrokken landen zal meer goed doen dan wat we de afgelopen decennia hebben gezien. Laat de dominee en koopman weer samenkomen. Geen betere plek voor deze minister dan bij het ministerie van Economische Zaken. Die van ons en die van de ander. Dan versterken we de ontwikkelingslanden op een duurzame manier, zonder zoals nu onze eigen economische en mondiale positie te ondergraven. Met de kiezersbeloften in het achterhoofd is dit voor zowel PvdA als VVD een aantrekkelijk alternatief.

 

 

 

 

Frank